Het onkind

(fragment)

Ik ben nooit vergeten hoe ik voor het eerst de betekenis van een uitdrukking begreep die elke avond onder het eten viel, wanneer de oude boer de jonge knechten of ook zijn logés iets uitlegde over het weer, het vee of de wispelturige Here God, en zijn korte betoog steevast afsloot met de duistere uitdrukking vuhdämmhär, wat alleen kon betekenen: von da her, daarom dus, zo zit dat – kinderspel voor iemand die de wereld door taal had ontdekt en voor wie taal daarom de wereld leek. Maar de proef op de som, allesbehalve kinderspel, kwam de volgende dag, dan moest ik dat nieuwe woord op school ook echt gebruiken, het liefst met diezelfde lage, verkapt betweterige toon aan het eind van een verhaal, bijvoorbeeld als ik uitlegde waarom ik zo’n rare naam had: omdat ik naar mijn oom in Amerika ben vernoemd, als dank voor zijn voedselpakketten na de oorlog, vuhdämmhär. En die taalprestatie, die de wereld voor mij ontsloot, werd dan ’s avonds aan tafel herhaald, tot schrik en enthousiasme van mijn moeder, terwijl ook de knechten op z’n minst even opkeken van hun houten bord met spek, dat ze van het lemmet van hun zakmes afpeuzelden – lemmet: nog zo’n woord dat ik gretig in me opnam. Mijn vader dronk bij het spek de wijn uit de streek, en de actrice zonder podium converseerde met de knechten in een operetteachtig Weens, dat haaks stond op de taal die de nieuwbakken scholier zich probeerde eigen te maken, een taal die het op-en-top Hamburgse kindermeisje – toen midden twintig – nog meer heimwee bezorgde, ook al beheerste ze zich onder het eten, wreef ze alleen in de rode ogen achter haar bril en trilden haar borsten als ze een snik onderdrukte voor mijn vader (die bij gelegenheid haar heimelijke trooster zou worden). 

De grote boerderij met al haar stallen had veel bijvertrekken, kamertjes op zolder en onder de hanenbalken, en ik zou niet meer kunnen zeggen waar en hoe wij daar woonden, maar wat ik me nog wel heel goed herinner zijn geluiden, geuren en telkens weer nieuwe woorden die op me afvlogen. Behalve alle dierengeluiden, wolken gierlucht en de geur van hooi of van most uit kruiken was er het Alemannisch, dat uit alle monden kwam en dat ik in me opnam als muziek. En vaak vermengden woorden zich met tot dan toe onbekende geuren, zoals die van oud krantenpapier, in handzame repen op een spijker geprikt, en van vochtig hout in de vorm van een kist met daarop een zitting met een gat in het midden: de Abort, zoals het toilet op de boerderij en ook op school werd genoemd, uitgesproken met een dubbele b en een enigszins langgerekte a. Nooit zal ik mijn eerste blik in de kuil onder het gat in de houten poepdoos vergeten, op het bruinachtige geglinster daaronder, en nooit zal ik vergeten dat boer Pius Hug de jongen uit Hamburg, die huiverde voor het hok vol spinnenwebben en stank, vol begrip troostte met de prachtige nieuwe woorden: Wenn de nur saiche musch’, Bub, brusch’ it auf de Abbort, gehsch’ dehinder. Als je alleen moet zeiken, jongen, hoef je niet naar de plee, doe het dan gewoon d’r achter.

[fragment uit Bodo Kirchhoff, Het onkind (Dämmer und Aufruhr, 2018), vert. Josephine Rijnaarts. Lebowski, 2019]

Waardering

Zo beeldend schrijft Kirchhoff. Hij ontroert je als lezer, zonder opdringerigheid, verbindt de handeling subtiel met thema’s als liefde, verlies en verlangen. Jerker Spits. Athenaeum.nl

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven