Werner Bräunig: Rummelplatz (kermis)

Uitgeverij Lebowski, 2014

Nawoord bij de vertaling, door Josephine Rijnaarts

(voor een deel gebaseerd op het uitvoerige nawoord van Angela Drescher, de bezorgster van de Duitse uitgave van Rummelplatz)

Wat blijft er van een arbeider over als hij sterft?

Met die vraag begint Werner Bräunig de op een na laatste alinea van zijn roman. Niet het soort vragen dat je van iemand van dertig verwacht, maar Bräunig heeft op dat moment al een heel leven achter de rug. Als tiener in een opvoedingsgesticht, als twintigjarige in de gevangenis, het ene na het andere baantje – niets wijst erop dat deze rusteloze figuur tussen zijn vijfentwintigste en dertigste een roman zal schrijven waar menig gerijpt schrijver jaloers op kan zijn. Zijn prestatie grenst dan ook aan het ongelooflijke. Dat Bräunig weet hoe het toegaat op kermissen, in een papierfabriek en in de mijnen van de Wismut valt nog te verklaren. Hij moet in iedere werkkring zijn ogen goed de kost hebben gegeven en beschikt hebben over een scherpe blik en een ijzersterk geheugen. Dat hij erin slaagt een twintigtal personages van verschillende leeftijd overtuigend tot leven te wekken vloeit ongetwijfeld voort uit zijn talent. Maar werkelijk verbazingwekkend zijn Bräunigs wijsheid, belezenheid en eruditie. Hij verwijst in zijn roman met speels gemak, zonder met zijn kennis te pronken, naar Duitse dichters, Engelse schrijvers, Amerikaanse films, Franse filosofen, de Bijbel, volksliedjes, sprookjes, legendes en allerlei andere uitingen van kunst en cultuur. Hij is thuis in de geschiedenis en heeft inzicht in de menselijke psyche. Van thuis had hij weinig meegekregen, zijn schoolloopbaan was kort, waar haalde hij in zo korte tijd zo veel kennis vandaan? Het zal altijd wel een raadsel blijven, zoals we ook nooit zullen weten wat hij met  zijn talent en zijn kennis nog gedaan zou hebben als hij langer had geleefd. Maar één ding is zeker: wat er van de arbeider Werner Bräunig overbleef toen hij stierf, was een onvergetelijke roman. 

Van losgeslagen jongere tot schrijver

Werner Bräunig is in 1934 geboren in Chemnitz in de Duitse deelstaat Saksen. Zijn vader was vrachtwagenchauffeur, zijn moeder naaister. Na de lagere school begon hij aan een opleiding als bankwerker, die hij niet afmaakte. Het liefst zwierf hij in de eerste jaren na de oorlog over straat met leeftijdgenoten die huis en haard hadden verloren en zich in leven hielden in de ruïnes. Hij werd lid van een jeugdbende, verdiende geld op de zwarte markt en belandde in een opvoedingsgesticht. Eenmaal buiten zette hij zijn ongeregelde leven voort. Rond 1950 werkte hij als los arbeider in verschillende steden in West-Duitsland, onder andere op kermissen. Daarna keerde hij terug naar Oost-Duitsland, vond een baantje als lasser en werkte begin 1953 een blauwe maandag in de mijnen van de Wismut. Ondertussen maakte hij voor een oom smokkelreisjes naar West-Berlijn. Hij werd betrapt en in juni 1953 tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld.

In de gevangenis moet Bräunig de knop hebben omgezet. Na zijn vervroegde vrijlating eind 1954 (dankzij een strafvermindering omdat hij als gevangene eerst in een kolenmijn en later in een papierfabriek had gewerkt) laat hij zich van zijn beste kant zien bij de Freie Deutsche Jugend (fdj), de communistische jeugdbeweging, organiseert bijeenkomsten, leidt groepen, doet bibliotheekwerk en volgt cursussen. In 1958 wordt hij lid van de sed.

Ook in zijn privéleven doen zich veranderingen voor. Hij trouwt twee keer en krijgt in zes jaar tijd vijf kinderen: drie dochters en twee zoons.

Van Bräunigs eerste schreden op het schrijverspad bestaan verschillende versies, maar of het nu begon met een muurkrant of een ingezonden brief, zijn talent viel op. Hij werd journalist, publiceerde gedichten en korte verhalen en werd in 1958 door de schrijversbond in staat gesteld te studeren aan het ‘Institut für Literatur Johannes R. Becher’ in Leipzig, waar hij later een aanstelling als docent kreeg. 

Schrijverschap in de ddr

De belangrijkste functie van de literatuur in de ddr was de ideologische opvoeding van de massa. Veel schrijvers stonden daar aanvankelijk niet afwijzend tegenover. De gedachte dat ook arbeiders van kunst moesten kunnen genieten, wekte sympathie. Het ‘socialistisch realisme’, een van de Sovjet-Unie overgenomen concept, zou garant staan voor toegankelijke literatuur, die een herkenbaar beeld van de werkelijkheid schetste. Om de betrokkenheid van de massa bij de opbouw van de nieuwe, socialistische staat te vergroten, werd in 1959 op een schrijversconferentie in Bitterfeld bovendien besloten dat de belevingswereld van arbeiders een centrale plaats moest krijgen in de ddr-literatuur en dat de scheidslijn tussen beroepsschrijvers en amateurs werd opgeheven. Onder het motto Greif zur Feder, Kumpel werd van arbeiders verlangd dat ze in de pen klommen en van schrijvers dat ze de fabriek in gingen. Werner Bräunig viel de eer te beurt om de oproep voor deze conferentie te schrijven, wat in het licht van zijn latere lotgevallen iets absurds heeft, maar op dat moment leek de boodschap van Bitterfeld hem op het lijf geschreven. Hij was afkomstig uit de arbeidersklasse, was arbeider… en hij schreef! De partij kon trots op hem zijn en zelf liet Bräunig geen gelegenheid voorbijgaan om te vertellen hoeveel hij te danken had aan de partij. Onder die omstandigheden begon hij aan een ambitieus project: een roman over de beginfase van de naoorlogse ontwikkelingen in Oost- en West-Duitsland, die uit twee kloeke delen zou bestaan en de periode zou bestrijken vanaf de oprichting van de ddr in 1949 tot na de bouw van de Muur in 1961. Werktitel: ‘Het ijzeren gordijn’.

Het eerste deel zou eind 1965 verschijnen, maar inmiddels was het politieke klimaat in de ddr veranderd. Het ging slecht met de economie en conservatieve krachten binnen de partij weten dat aan een gebrek aan socialistische gedrevenheid: bij de bevolking in het algemeen, bij de jeugd in het bijzonder en ook in de literatuur. Schrijvers zouden tekortschieten in hun taak om de jeugd te enthousiasmeren. Vanuit het perspectief van de partij was dat niet helemaal onbegrijpelijk. Veel schrijvers die op enig moment hadden gesympathiseerd met de Bitterfelder Weg, hadden ervaren dat de praktijk weerbarstiger is dan de leer. Ze pleitten voor meer artistieke vrijheid, zeker toen ze merkten dat ‘socialistisch realisme’ voor de partij inhield dat alleen de mooie kanten van de werkelijkheid mochten worden getoond, terwijl zij de literatuur juist als een middel zagen om de maatschappij kritisch te belichten. Om recalcitrante schrijvers weer in het gareel te krijgen besloot de partij een voorbeeld te stellen. Dat voorbeeld werd Werner Bräunig. Hij had in de eerste plaats de pech dat er juist op dat moment een voorpublicatie uit Rummelplatz was verschenen. Zijn werk kon niet worden genegeerd, daarvoor was hij te bekend en was er in de pers met te veel spanning uitgekeken naar zijn roman. In de tweede plaats had hij de pech dat het voorgepubliceerde hoofdstuk precies in het straatje van de rechtlijnige literatuurcriticasters paste. Voor Bräunig het besefte, werd zijn roman het mikpunt van een giftige campagne, waar hij als schrijver en uiteindelijk ook als mens aan onderdoor zou gaan. Toch is het de vraag of er behalve de kwestie van het verkeerde hoofdstuk op het verkeerde moment niet ook een andere reden was waarom zijn roman niet mocht verschijnen. 

De Wismut

Dat Bräunigs project vanaf het begin veel aandacht trok en zijn boek al uitvoerig werd aangekondigd toen hij het voor een deel nog moest schrijven, kwam niet alleen doordat hij als schrijvend arbeider een coryfee was, maar ook doordat hij over de Wismut schreef, een onderneming die met taboes was omgeven en daardoor sterk tot de verbeelding sprak. De Wismut was een enorme mijnbouwonderneming die uranium won voor de Sovjet-Unie. Na de Amerikaanse atoombommen op Hiroshima en Nagasaki moest ook de Sovjet-Unie volgens de logica van de bewapeningswedloop zo snel mogelijk een atoombom produceren. Het uraniumerts dat daarvoor nodig was, zat in Oost-Duitsland in de grond. En Duitsland had de oorlog verloren, zodat de Sovjet-Unie bestaande mijnen in het Ertsgebergte, waar voorheen zilver, nikkel, bismut en wolfraam waren gewonnen, probleemloos kon vorderen als herstelbetaling. In 1947 werd de Wismut opgericht, genoemd naar het onschuldige bismut. De bestaande gangenstelsels werden uitgebreid, er werden nieuwe schachten gedolven, massa’s mensen aan het werk gezet en in 1949 testten de Russen hun eerste atoombom. In de jaren zestig liep de kwaliteit van het uraniumerts terug, de voorraden slonken en een deel van de mijnen werd gesloten, maar pas na de Duitse hereniging in 1990 stopte de Wismut definitief met het winnen van uranium. Het bedrijf kwam volledig in Duitse handen en kreeg een andere taak: herinrichting van het vernielde landschap en sanering van de vervuilde bodem. 

De Wismut ontwikkelde zich in de loop der jaren tot een steeds beter geoutilleerd bedrijf, maar de beginjaren waren chaotisch. De Russen hadden haast. Het eerste uraniumerts werd onder barre omstandigheden met primitieve hulpmiddelen gedolven en de behoefte aan arbeidskrachten was enorm. De bewoners van de eeuwenoude mijnstadjes zagen in korte tijd een stroom mensen het gebied binnentrekken: krijgsgevangenen en dwangarbeiders, leraren met een naziverleden die hun baan kwijt waren geraakt, ambachtslieden, avonturiers en gelukzoekers van allerlei pluimage. Dat de omgang niet altijd even harmonieus verliep en er ook buiten het werk tussen al die groepen en individuen spanningen optraden, mag een understatement heten. Niet voor niets heette de Wismut in de volksmond Klein-Texas. 

In hoofstuk IV, het hoofdstuk dat hem de das om zou doen, laat Werner Bräunig zien hoe de kompels zich in die wilde beginjaren van de Wismut in hun vrije tijd vermaken op de kermis en in de kroeg. Hun uitspattingen zijn ingebed in laconieke, geestige en tegelijk schrijnende observaties over de verwoesting van het landschap, de ontwrichting van de samenleving en de alomtegenwoordigheid van het Russische mijnbouwbedrijf. 

Bräunig schond in dit hoofdstuk twee taboes. In de eerste plaats het militaire geheim dat de Wismut was. Voor de Russen vormde het Ertsgebergte het epicentrum van de nucleaire industrie. De hele streek was een militair bedrijfsterrein dat onder het ministerie van Defensie in Moskou viel. De veiligheidsmaatregelen waren navenant. Rond de schachten stonden hekken met prikkeldraad, op iedere hoek stond een wachttoren met gewapende militairen. De Wismut was zozeer een staat in de staat dat de mijnwerkers hun paspoort moesten afgeven en daarvoor in de plaats een persoonsbewijs van het militaire bestuur kregen. De Sovjets wilden de aard van hun bezigheden voor de wereld verborgen houden en hadden geen enkel belang bij een realistische schildering van wat er onder hun bewind in het Ertsgebergte gaande was. De overheid van de DDR stond daar uiteraard achter, al was het alleen al om de bezettingsmacht te vriend te houden. Niet voor niets was enkele jaren daarvoor de vertoning van Die Sonnensucher, een film van Konrad Wolf over de Wismut, op bevel van de Sovjet-Unie verboden. 

Het tweede taboe dat Bräunig schond, was de eer van de mijnwerkers. Ook al werden de Wismut-kompels in de jaren zestig nog steeds als rouwdouwers gezien, zij behoorden tegelijkertijd tot de voorhoede van het proletariaat, verdienden goed en hadden een hoge status. De arbeidsomstandigheden uit de door Bräunig beschreven begintijd waren sterk verbeterd, de ergste misstanden waren verdwenen en de mijnwerkers waren trots op wat ze deden: uranium delven voor de vrede. De propaganda-afdeling van de Wismut had haar werk goed gedaan; het idee dat de kans op vrede groter werd naarmate er meer uranium werd gedolven, vond algemene weerklank. Het was dan ook een sterke zet van de partij om in de campagne tegen Rummelplatz een open brief aan de auteur te laten schrijven door vier kompels van de Wismut. Ze verweten Bräunig dat hij niet alleen de mijnwerkers maar vooral ook hun vrouwen door het slijk haalde en dat ze zich absoluut niet herkenden in het beeld dat hij van hen had geschetst. Natuurlijk was deze boodschap hun ingefluisterd door de partij, maar dat maakte voor de reacties weinig uit. De brief viel in goede aarde. Hij stond in alle kranten en veroorzaakte een stroom van ingezonden brieven die sympathiseerden met de mijnwerkers en Bräunig terechtwezen.

Capitulatie van een schrijver

De elfde plenaire vergadering van het Centraal Comité van de sed in december 1965, het roemruchte 11. Plenum, betekende een cesuur in het cultuurbeleid van de ddr. De partijtop zou over de economie gaan, maar ontwikkelde zich tot een aanklacht tegen kunstenaars, die werden beticht van ‘scepticisme’, ‘nihilisme’ en ‘pornografie’. Het fragment uit Rummelplatz werd aangehaald als literatuur die haaks stond op het socialistische gedachtegoed en een karikaturaal beeld schetste van de moeilijke begintijd van de Wismut. Christa Wolf verdedigde Bräunig ten overstaan van de hele vergadering, maar bleek een roepende in de woestijn. Na het 11. Plenum werden tal van films, toneelstukken, boeken en platen (met name die van de Beatles!) verboden. Bräunigs uitgever, die Bräunig tot dan toe had gesteund, maakte bekend dat de auteur het manuscript volledig zou herzien en dat het boek voorlopig niet zou verschijnen. Eind 1967 werd het contract met de uitgeverij ontbonden.

Uit bewaard gebleven versies bleek later dat Bräunig het gewraakte hoofdstuk over de kermis nog wel heeft gladgestreken en elders stilistische wijzigingen heeft aangebracht, maar inhoudelijk weinig heeft veranderd. Ergens in 1966 of 1967 moet hij gestopt zijn met het werken aan Rummelplatz. Daarna heeft hij nog essays, korte verhalen en scenario’s gepubliceerd, maar geen roman meer. Hij stierf op zijn tweeënveertigste, eenzaam en aan de drank. 

Behalve zijn gefnuikte zelfvertrouwen en de vlucht in de alcohol moet er nog een reden geweest zijn waarom Bräunig een punt heeft gezet achter zijn ambitieuze project, waaraan hij met zoveel overtuiging was begonnen. Hij moet beseft hebben dat hij zijn werk onherkenbaar zou moeten verminken als hij aan de eisen van zijn critici wilde voldoen. Niet omdat hij anti-ddr-literatuur had geschreven. Integendeel. Het kapitalisme en de rijke bourgeoisie komen er bekaaid af in de hoofdstukken die zich in de Bondsrepubliek afspelen, en Bräunig volgt de partijlijn als hij de opstand van de Oost-Duitse arbeiders op 17 juni 1953 tegen de verhoging van de productienormen voorstelt als een fascistisch, Westers complot. Bovendien kunnen sommige personages in Rummelplatz met recht helden van de arbeid worden genoemd en loopt de gedachte dat de mens in noeste, eerlijke arbeid zijn bestemming vindt als een rode draad door de roman. Maar de roman verhaalt ook over gebeurtenissen die vanuit de partij gezien nog veel pijnlijker waren dan de zogenaamde losse zeden in het voorgepubliceerde hoofdstuk over de kermis. Een jongen die onschuldig in de gevangenis belandt omdat hij erbij stond toen anderen de boogiewoogie dansten, een idealist die zijn hele leven heeft opgeofferd voor de partij en zich achteraf afvraagt of de partij dat wel waard was, de directie van een volkseigen bedrijf die voltallig de benen neemt naar het Westen… het zijn maar een paar voorbeelden die nooit ontsnapt zouden zijn aan het rode potlood van de censuur. Als Bräunig zijn roman geschikt had willen maken voor consumptie in de ddr, had hij de helft moeten schrappen. Die wetenschap moet hem de moed hebben benomen om door te gaan.

Na Bräunigs dood raakte Rummelplatz in vergetelheid, tot het manuscript na de nodige omzwervingen begin jaren negentig bij zijn kinderen terechtkwam. Het duurde nog even voor een uitgeverij het aandurfde om het boek uit te brengen. Het verscheen uiteindelijk in 2007 en werd door Duitse critici bejubeld als een van de beste romans van de naoorlogse Duitse literatuur, vergelijkbaar met het werk van Heinrich Böll, Günter Grass, Jurek Becker en andere literaire grootheden. Direct na verschijning werd de roman genomineerd voor de prijs van de Leipziger Buchmesse. 

Enkele opmerkingen bij de vertaling:

– Tegenstrijdigheden in de tekst

Een paar ontwikkelingen in Rummelplatz lijken niet logisch. Zo wordt bijvoorbeeld uitvoerig beschreven dat Christian Kleinschmidt tegen zijn zin leider wordt van een arbeidersbrigade, maar later, als Peter Loose uit het ziekenhuis komt, wordt de indruk gewekt dat Loose de leider was en dat Kleinschmidt hem slechts heeft vervangen. Uit dit soort overigens onbelangrijke tegenstrijdigheden blijkt dat Bräunig zijn roman nog niet had voltooid toen hij hem opzijlegde. Alleen Bräunig zelf had deze tegenstrijdigheden kunnen wegwerken, zodat ze nu deel uitmaken van de roman: van de oorspronkelijke Duitse uitgave en dus ook van de Nederlandse vertaling. 

Bijnamen

Zoals jongens van die leeftijd doen, geeft een aantal jonge kompels van rond de twintig zichzelf en elkaar een bijnaam: Titte Klammergass, Spieß, Paule Dextropur, Kaschau, Heidewitzka. Je zou deze namen kunnen vertalen. De naam ‘Klammergass’ verwijst naar een kaartspel, ‘Titte’ betekent tiet. Omdat de boer bij Klammergass de hoogste troef is, zou ‘Tiete Troefboer’ een goed Nederlands equivalent zijn. Spieß: soldatentaal voor de hoogste onderofficier in een compagnie, meestal de sergeant-majoor; Spieß betekent ook lans of speer; Dextropur: druivensuiker; Kaschau: de Duitse naam van Košice, de tweede stad van Slowakije. Heidewitzka spreekt voor zich.

De echte naam van deze personages kom je als lezer niet te weten, zodat de bijnamen als eigennaam fungeren. Ook sommige echte namen komen als bijnaam over of lijken door de schrijver met een bijgedachte gekozen. Zo heet een afvallige Jehova’s getuige Bierjesus, een hoge partijfunctionaris Papst (paus). Als je dat soort namen niet vertaalt, onthoud je de Nederlandse lezer een door de schrijver bewust aangebracht geestig accent. Daar staat tegenover dat Nederlandse namen, ook bijnamen die als eigennaam fungeren, misplaatst klinken in een roman die zich duidelijk in een ander land afspeelt. Daarom heb ik me gehouden aan de conventie om eigennamen in literatuur voor volwassenen onvertaald te laten. Met uitzondering van Radießchen, die in het Nederlands Radijsje is geworden, en Sosonaja, die om evidente redenen Zozonouja heet.

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven