Dankwoord Josephine Rijnaarts
na de uitreiking van de Letterenfonds Vertaalprijs 2021
tijdens de Literaire Vertaaldagen op vrijdag 1 juli 2022 in de Rode Hoed in Amsterdam
Geachte, beste, lieve aanwezigen,
Negen maanden geleden kreeg ik het ongelooflijke bericht dat de Letterenfonds Vertaalprijs 2021 aan mij was toegekend. Door corona zou de uitreiking pas later plaatsvinden. Al die maanden zweefde die prijs voor mijn gevoel door het luchtruim, alsof hij niet wist waar hij moest landen. Kent u die film over die rode ballon? Le ballon rouge van Albert Lamorisse? In die film ziet een jongetje op weg naar school boven zijn hoofd een ballon dansen. Hij moet op een ladder klimmen om bij het touwtje te kunnen. Daarna neem hij de ballon overal mee naar toe, maar hij moet hem ook telkens weer loslaten, want hij kan er niet mee in de tram, de ballon kan niet mee de school in, en thuis mag hij ook al niet mee naar binnen. Toch komt de ballon uit zichzelf telkens terug. Dan pakt het jongetje hem weer, belaagd door ordelievende volwassenen en joelende leeftijdgenoten, die tevergeefs staan te springen. Maar ook het jongetje kan de ballon dus niet echt bij zich houden. Zo ongeveer was de
relatie tussen die mooie prijs en mij. Tot vandaag. Ik heb het touwtje nu stevig vast. Tijd dus voor een dankwoord.
De eerste op mijn lijstje is Pierre Teilhard de Chardin, een Franse filosoof en theoloog uit het begin van de 20e eeuw. Ik was zestien en werkte op een kantoor. Mijn baas vertaalde voor zijn plezier in zijn vrijetijd een boek van Pierre Teilhard de Chardin. Hij liet mij een hoofdstuk proberen en ik was verkocht. Ik moest en zou vertaler worden. Het was geen voor de hand liggende keus, ik had geen idee hoe ik het moest aanpakken, ik kende geen vertalers, maar ik denk dat ik toen al die roes voelde die me nog altijd kan bevangen als ik lekker zit te vertalen. Mijn ervaring: Als je vertaalt heb je geen andere genotmiddelen nodig.
Na die openbaring op mijn zestiende duurde het nog jaren voordat ik werd ik toegelaten tot het Instituut voor Vertaalkunde in Amsterdam, helaas opgeheven aan het begin van deze eeuw. Een fantastische opleiding met uitstekende docenten. Twee van hen zijn voor mij heel belangrijk geweest: Frans de Haan en Anneke van Luxemburg. Frans de Haan (hij gaf Frans-Nederlands) leerde mij een integere vertaler te zijn. Zijn les: denk niet te gauw, zo is het wel goed, denk niet te gauw dat de lezer het wel snapt als je zélf maar half begrijpt wat je hebt opgeschreven. Heb geduld, blijf sleutelen, net zo lang tot je zeker weet dat het niet beter kan. Van die houding heb ik mijn hele vertalersleven profijt gehad.
Anneke van Luxemburg gaf Nederlands. Van haar heb ik geleerd dat je als vertaler moet uitblinken in je moedertaal. Ze leerde ons spelen met het Nederlands door opdrachten te geven als: Beschrijf een ingewikkeld voorwerp, en dat was dan een fietswiel. Of beschrijf een ingewikkelde handeling, bijvoorbeeld haar vlechten of veters strikken. Als ik later worstelde met een ingewikkelde passage, dacht ik vaak: Kom op, doorzetten, het kan nooit zo moeilijk zijn als het beschrijven van een fietswiel.
Frans de Haan leeft helaas niet meer. Anneke van Luxemburg is vandaag hier. En dat vind ik niet alleen leuk en fijn, maar ook een heel grote eer.
Tja, en toen was ik klaar met die topopleiding. Ik kon aan de slag. De uitgevers stonden in rijen op de stoep. … Maar niet heus. Ik weet dat er vertalers zijn die het Instituut voor Vertaalkunde niet hebben afgemaakt omdat ze bij wijze van spreken al tijdens hun studie de Nijhoffprijs kregen; daar hoorde ik niet bij. Ik ben mijn carrière begonnen met het vertalen van breiboeken. Uit het Frans. Mon Tricot. Insteken omslaan doorhalen af laten gaan. Dat klinkt overigens zieliger dan het was. Het betaalde goed en ik heb er veel van geleerd. Zorgvuldig zijn bijvoorbeeld. Als er één genre is waarbij je écht moet vertalen wat er staat, dan zijn het wel breiboeken. Dank dus ook aan Mon Tricot.
Voor ik verderga met het noemen van namen wil ik twee groepen bedanken. In de eerste plaats mijn oud-leerlingen van de Vertalersvakschool. Lesgeven is een mes dat snijdt aan twee kanten. Je leerlingen leren van jou, maar jij ook van hen. Ze dwingen ze je stil te staan bij dingen die je als vanzelfsprekend bent gaan beschouwen, soms terecht, en dan moet je uitleggen waarom je dat vindt, maar soms ook niet.
De tweede groep noem ik bij mezelf de stille helpers. Ik ben hier vandaag niet de hele dag geweest, dus ik heb niet alles gehoord, maar gezien het thema van deze Vertaaldagen zijn ze misschien al aan bod gekomen: de deskundigen die je helpen op een terrein waar je geen kaas van gegeten hebt. Je vindt ze via via, via collega’s, via vrienden, of gewoon op internet. Mijn mooiste ervaring op dit terrein had ik toen ik rummelplatz van Werner Bräunig vertaalde. Een van de hoofdstukken speelde in een papierfabriek in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Daar ging op een gegeven moment van alles mis. Het papier brak en scheurde, de hele productiehal liep vol met papierpulp, kortom een ramp. Tot in detail stond beschreven wat er moest gebeuren om de problemen op te lossen. Ik snapte het wel, maar had geen idee hoe je al die onderdelen en handelingen in het Nederlands noemde. Al googelend vond ik de Stichting Papiergeschiedenis in Renkum. Een van de leden had nog
in zo’n oude papierfabriek gewerkt. Ik mocht het hele hoofdstuk sturen en kreeg mijn vertaling voorzien van commentaar terug. Mijn redder in de nood had niet alleen termen gecorrigeerd, maar ook uitgelegd hoe die oude papiermachines werkten, welk woord je eventueel ook nog zou kunnen gebruiken. En nog wat van die tips. Een hartverwarmende ervaring. En hij hoefde er geen cent voor. Het was allemaal liefdewerk oud papier. (Om even in de stijl te blijven.)
Terug naar mijn lijstje met namen. Na de breiboeken kwamen dan toch de echte boeken, non-fictie, fictie, in het begin was ik niet kieskeurig. De eerste redacteur die me het gevoel gaf dat ik het kón, dat vertalen, was Ria van Hengel. En zij kon het weten. Als vertaler won ze later zelf de Nijhoff-prijs. Ik ben haar dankbaar voor de manier waarop ze me heeft gestimuleerd.
Een andere belangrijke persoon in mijn vertalersleven, in elk geval voor mijn vertalingen uit het Duits, is Ekkehard Mann, mijn moedertaalspreker, zoals dat heet. Hem mag ik altijd aan zijn jasje trekken als ik iets in de brontaal niet begrijp. Ekkehards partner, Ilona Bonnema leest al mijn
vertalingen en bemiddelt soms ook tussen Ekkehard en mij. Een weelde voor een vertaler: twee zulke vrienden.
En dan is er nog iemand die ik met nadruk wil noemen: mijn maatje, Elly Schippers. We hebben nog maar één boek samen vertaald, maar kijken wel al jaren elkaars vertalingen na. Elly kan ik midden in de nacht mailen of appen of zelfs ook bellen met de vraag: Hoe zou jij in deze zin het woord ‘Wiese’ vertalen: a) wei b) grasveld c) hooiland? En dan antwoordt zij b en ik neem b zonder er verder nog over na te denken.
Dat waren de namen. Ik had hier natuurlijk nooit gestaan als de jury haar oog niet op mijn werk had laten vallen. Leden van de Jury: U hebt mij een prachtige prijs gegeven. Maar dat is niet het enige. Met uw oordeel over mijn werk hebt u mij ook bevrijd van een complex waar ik al jaren onder gebukt ga: mijn ratjetoecomplex. Ik heb een paar ‘vaste’ auteurs, zoals dat heet, schrijvers van wie je alle boeken vertaalt, maar daarnaast grossier ik in eenlingen, schrijvers van wie maar één boek in het Nederlands is vertaald. Bijvoorbeeld omdat ze maar één boek hebben geschreven. Of omdat ze maar één goed boek hebben geschreven. Mijn vertalers-cv is dan ook een bont palet van namen en titels. Al die boeken gaan over verschillende onderwerpen. En wat het nog erger maakt, ze zijn vertaald uit drie verschillende talen, Engels, Frans en Duits. Dat was in onze kringen nooit een aanbeveling. Twee talen, oké, dat kon nog, maar drie, daarmee laadde je toch de verdenking op je dat je het uit géén van die talen echt goed deed. En nu is er deze jury. Die geeft mij deze prijs. Noemt mijn werk een zeer divers vertaaloeuvre. En bevrijdt mij zo in één klap van mijn ratjetoecompex. Jury, ik ben u zó dankbaar.
Dan het Letterenfonds. Zonder de beurzen van het fonds had ik mijn hele leven parttime breiboeken vertaald om mezelf te subsidiëren. Dan had ik veel mooie titels moeten laten schieten. Dus dierbaar Fonds, niet alleen bedankt voor deze mooie prijs, maar vooral ook voor die steun door de jaren heen.
Last but not least: de mensen die het dichtst bij me staan. Mijn man: Ik hoef er maar even op te zinspelen dat ik in het kader van een vertaling een bepaalde boom of berg in het echt wil zien, of we zitten voor ik het besef samen op die berg naar die boom te kijken. Of in die boom naar die berg.
Onze zoon, die steevast zegt: Mam, dat kán jij!’ als ik iets moeilijk vind. (Zoals dit praatje.) Zijn sprankelende vriendin, die zo graag discussieert, wat heel goed is voor mijn woordenschat. Mijn zus, met wie ik me innig verbonden voel sinds onze vroegste jeugd. Andere familieleden, die vandaag niet konden komen, maar altijd meeleven.
Met de ballon in Le ballon rouge loopt het slecht af. Hij wordt geraakt door de katapult van een pestkop, schrompelt in elkaar en valt als een leeg velletje op de grond. Maar dan komen alle ballonnen uit de omgeving samen om het jongetje te troosten. Ze steken hun touwtjes bij elkaar, het jongetje pakt de tros, en dan stijgt hij op en zweeft hij zelf door het luchtruim. Zo voel ik mij nu ook. Alsof ik zweef.
Dank u wel
…