Vandaag lever ik Verder Kijken in, mijn vertaling van de roman Weiter Sehen van Esther Kinsky. Het is het vierde boek dat ik van deze schrijfster heb vertaald, met innige voldoening, maar makkelijk was het nooit. Een van de redenen zijn haar lange zinnen, die geregeld een halve bladzijde beslaan. Als ik die vertaal moet ik altijd aan Anneke van Luxemburg denken. Op de vertaalopleiding die ik ooit volgde was zij de docent Nederlands. Zij gaf ons allerlei opdrachten om te oefenen in een soepele omgang met onze moedertaal. Een van die opdrachten was: maak een lange zin. Ik heb de mijne altijd bewaard. Hij ging zo:
Toen ik vanmiddag naar Joke fietste om haar de beloofde rozen te brengen, de rode rozen waar ze zo van houdt, de rode rozen die ieder jaar opnieuw onze tuin veranderen in een paradijs van zomer en zon, van juni en jubelende vakantievrijheid, werd ik op de pont, die trouwe pont die dag in dag uit, nacht in nacht uit heen en weer vaart over het IJ tussen Amsterdam-Noord en Amsterdam-Centrum, getroffen door het harmonieuze beeld van tweemaal patat-met-mayonaise, de ene portie omvat door de mollige maar goed verzorgde vingers met paarsgelakte nagels behorend bij een volslanke dame van middelbare leeftijd met roodzwarte jongenskop, appelgroen broekpak, witgelakte schoenen, de andere portie omvat door de ranke maar niet zeer schone vingers met gerouwrande nagels behorend bij een frêle jongeling met puistjes, lange golvende bruine haren, jeanspak en Marokkaanse slippers, zoals gezegd een harmonieus beeld van tweemaal patat-met-mayonaise, van twee mensen die, zonder dat ze elkaar kenden want ze praatten niet met elkaar, keken elkaar niet aan, voor de omstanders, voor mij althans, verbonden werden door de hen absorberende bezigheid van het frites eten uit een zakje, een bezigheid die iedere leeftijdskloof, iedere milieukloof, iedere generatiekloof, iedere religieuze kloof, iedere ideologische kloof voor een poosje, de tijd benodigd voor het legen van het zakje, schijnt op te heffen, een bezigheid die saamhorigheid schijnt op te roepen, de saamhorigheid van twee mensen die in eenzelfde ritme de in olie gebakken en met kloddertjes mayonaise versierde aardappelstaafjes een voor een naar hun mond brengen, in eenzelfde ritme hun kaken bewegen en slikken, op hetzelfde moment met het laatste restje aardappel het laatste restje mayonaise uit hun zakje schrapen, dat zakje ineenproppen met een vertrouwdheid die erop wijst dat ze dit vaker doen, welhaast tegelijkertijd hun prop over de railing in het water gooien en dan met een voldaan gezicht hun handen afvegen aan een papieren zakdoekje dat na gebruik dezelfde weg volgt als het lege friteszakje, waarna ook de saamhorigheid verdwijnt en zo’n harmonieus beeld uiteen kan vallen in twee antagonistische delen, zoals ik vanmiddag constateerde toen, nadat de pont was aangekomen aan de overkant, de dame in het groene broekpak, die zich moeizaam lopend en angstig tussen fietsen en brommers door manoeuvrerend een weg zocht naar het zebrapad, maar net werd ontweken door de jongen in het blauwe jeanspak, die soepel wegfietsend vol zelfvertrouwen het stadsverkeer in dook.