De dagen van de merel zijn de laatste dagen van januari, in Italië naar men zegt de koudste van het hele jaar. Zo koud dat een merel met haar jongen op een keer bescherming zocht in een schoorsteen. De eerste dag van februari scheen de zon, de merel, voorheen wit en stralend, kwam tevoorschijn en was door het roet voor altijd zwart, maar nam dat voor lief, uit dankbaarheid voor de warmte in de beroete schoorsteen. Dat wintersprookje met zijn loodzware moraal over gebrek en de noodzaak om je aan te passen wordt in verschillende varianten verteld, maar het gaat altijd over die dagen in het jaar en ze heten altijd de dagen van de merel.
(…)
’s Middags vond ik een dode vogel op het kleine balkon van mijn woning, vanwaar ik alleen het kerkhof kon zien, niet het dorp. ’s Ochtends hing het kerkhof als een kleurloze hoekige klomp in de schaduw, op dat tijdstip had het ook een fabriek, een bunker of een gevangenis kunnen zijn, waar het ochtendlicht niet bij kon. Nu scheen de zon fel en de cipressen staken als scherp uitgesneden figuren af tegen de blauwe lucht. De balkontegels waren voor het eerst sinds mijn komst warm van de zon. De kleine vogel lag dicht tegen de muur, alsof hij er was neergevlijd, hij was nog zacht en warm, maar leefde niet meer. Ik kon geen letsel ontdekken. Het was een zwarte mees met een zwart kopje, een glad helmpje dat bij zijn snavel begon en achter op zijn kopje uitliep in een witte vlek. Om zijn hals zat een zwarte band. Het helmpje glansde in de zon en het crèmekleurige dons op zijn buik trilde in de lichte wind. De rug was donkergrijs, de vleugels nog iets donkerder met twee strepen van heel delicate, wittige stippen, waartussen de veren zwarter leken dan op de rest van de vleugels. Wat nietig, wat absurd klein zien zulke schepseltjes eruit als het leven is geweken. De vogel in mijn hand voelde aan alsof hij hol was, hij woog bijna niets, een treurig ding waarvan je je nu al, zo kort na zijn dood, niet meer kon voorstellen dat het ooit tot leven in staat was geweest.
Ik wachtte tot de schemering viel en toen de televisie in de kamer van de conciërge begon te flikkeren, begroef ik de vogel tussen de olijfbomen onder het terras.
[fragmenten uit Esther Kinsky, Kreupelhout (Hain,2018), vert. Josephine Rijnaarts. Pluim, 2019.]
Waardering
- Preis der Leipziger Buchmesse 2018
- Kreupelhout is een prachtig geschreven boek over rouw en herdefiniëren. Maartel Moll. Het Parool
- We laten ons meevoeren door Kinsky’s rouwpoëzie, die nog honderden pagina’s had mogen voortduren. Anne van den Dool. NRC=Handelsblad
- Dit is een boek voor lezers die zich graag onderdompelen in de natuur. […] De terreinroman is een avontuur dat veel te bieden heeft. Karen Billiet. De Standaard
- Wie mindful wil lezen, vindt bij Kinsky een tekst die veel aandacht aanreikt. En veel aandacht vraagt. Maar als je Kinsky’s ritme vindt, word je rijk beloond. Leendert Torn. Nederlands Dagblad
- Kreupelhout is een breekbare roman waarin Kinsky wijst op de verbondenheid van mens en omgeving en de rol van die omgeving tijdens het rouwproces. Marnix Verplancke. Knack
- Het lezen van Kreupelhout zal zeker een spoor bij alle lezers achterlaten. Albert Hogeweij. Literairnederland.nl